Blog: Toyotaland

Vandaag weet ik het zeker. Mijn nieuwe auto wordt een Toyota. Kameroen is Toyotaland. Niks Peugeot of Renault in de voormalig Brits-Franse kolonie. De Japanse auto’s domineren hier de wegen. Ze zijn niet stuk te krijgen. Hoewel, onze Toyota-bus waarmee we afgelopen week het land oostwaarts in trokken, bleek niet bestand tegen de gaten en hobbels op weg naar Djouth. Na een harde klap bracht chauffeur George de auto tot stilstand. We stapten een voor een uit om te kijken welk onheil ons had getroffen. Blikken onder de auto zagen dat de benzinetank was losgeschoten en vlak boven de grond hing. De technische blikken onder ons zochten, met de beperkte middelen die we hadden, naar een oplossing. Zij kropen onder de auto, liggend op de automatjes op het rode stuifzand van de weg. Ik hield mij wijselijk op gepaste afstand en bleef achter de auto staan om passerend verkeer te manen de snelheid aan te passen. Een poging om met touw de tank omhoog te houden, onder de auto door te halen en vast te binden aan de imperial op het dak was een dappere houtje- touwtje oplossing, die niet bleek te werken. Op de hobbels van de rode zandweg kwamen we al snel weer tot stilstand. Nu bij een kleine nederzetting langs de weg. Nieuwsgierige mannen keken naar de gestrande blanke reizigers pal voor hun huisjes. Een betere houtje-touwtje oplossing was nodig om ons verder te brengen naar Djouth. Net als bij de eerste reparatiepoging kropen de ‘technische koppen’ weer op hun matjes onder de auto. De  praktische George aan de ene kant van de auto en reisgenoot Boris, onze slimme TU-student, aan de andere kant. De overige reisgenoten keken samen met de dorpsgenoten toe in de schaduw van een grote boom, in afwachting van een nieuwe, ingenieuze vondst. En die vonden de mannen door de tank vast te binden met staaldraad, aangereikt door de toeschouwers uit het dorp. Vol bewondering keken wij naar de vlotte samenwerking tussen de chauffeur uit Kameroen en de student uit Delft. Boris vertrouwde ons toe dat de tank weer stevig was bevestigd. Vol spanning vervolgden we onze trip door de jungle. Voorlopig waren we er nog niet en de weg zou er niet beter op worden. Maar, de ingreep werkte en we haalden Djouth. Met een bezinetank, maar met een raampje minder. Om het lekker te laten doortochten reden we met de ramen open. Zodra er een tegenligger in aantocht was stoof er een enorme rode stofwolk op. Sein om onze raampjes snel dicht te schuiven om het stof enigszins buiten de deur te houden. Iemand riep ‘tegenligger’ en de raampjes werden gesloten. Het werd routine. Toen een grote truck aan kwam stuiven schoof ik opnieuw achteloos mijn raam dicht. Deze keer niet alleen schuivend maar ook iets te veel duwend. Mijn raam verdween naar buiten. “We lost a window George!”, riep ik onze chauffeur toe. Hij stopte en samen met een paar anderen liep hij enkele tientallen meters de weg terug, op zoek naar het raam. De vrachtwagen had de plek inmiddels gepasseerd maar toch had ik nog enige hoop dat het raam zou worden teruggevonden. George keerde terug met alleen het handvat. Het glas was verpulverd in duizenden splinters. De grappen waren niet van de lucht bij het hervatten van de trip, evenals het stof dat nu vrij spel had om de auto in te waaien. Net als de bomen en struiken die direct langs de weg groeiden, kleurden de tassen naast mij op de achterste bank van het busje binnen een mum van tijd rood van het stof.

Een dag later keerden we van Djouth terug naar Abong Mbang. George had de plek waar het raam zat strak afgeplakt met een stuk douchegordijn, doorzichtig met groene patronen erop. Beter voor de longen, maar beperkend voor mijn uitzicht. Al was ik natuurlijk de laatste die daar iets over zou mogen zeggen. Dezelfde malaise met de tank onder de auto voltrok zich op de terugweg. Nu begaf de ophanging aan de achterkant van de tank het. Boris stelde triomfantelijk vast dat de voorzijde van de tank in ieder geval nog stevig vast hing na de reparatie van de dag ervoor. Die beproefde oplossing was nu het recept voor het opnieuw bevestigen van de achterkant van de tank. Dit keer met ijzerdraad dat George, met vooruitziende blik, voor vertrek had meegenomen uit Djouth. Het vastmaken lukte opnieuw, maar de ongerustheid tijdens het vervolg van de terugreis was groot. George reed – zeker voor zijn doen – rustiger en manoeuvreerde de bus behendig langs de hobbels en gaten. De opluchting was groot toen we enkele uren later bij Dimako de verharde weg bereikten. Zeker bij George, die verzuchtte dat hij vandaag niets liever had gewild dan in elk geval dit punt te halen. Opgelucht zette hij de auto langs de weg, veegde het zweet van zijn voorhoofd en stak een sigaret op. Na een korte pauze reden we als een zonnetje verder over de verharde weg naar Abong Mbang. Onder de volle maan stuurde George aan het begin van de avond de gehavende bus het pad van het klooster op. We waren weer veilig op onze basis.

Het was duidelijk dat we geen beste bus hadden meegekregen van het verhuurbedrijf. Goedgekeurd in januari 2017, volgens de raamsticker op de auto. Thuis in Utrecht heb ik sinds een maand geen eigen auto meer voor de deur staan. Ik was klaar met de reeks reparatiekosten waarmee ik en mijn Peugeot 807 de afgelopen jaren werden geconfronteerd en nodig waren voor een goedgekeurde APK. Eerst naar Kameroen en daarna de blik op een nieuwe auto zo nam ik me voor. In de tussentijd maak ik gebruik van de deelauto’s van Greenwheels. Dat bevalt goed maar toch zal ik voor mij en de familie op zoek gaan naar een eigen auto. En ik weet het zeker, het wordt een Toyota. Niet stuk te krijgen, zeker niet op het Nederlandse asfalt. En mocht het toch misgaan. Dan bel ik Boris 

Door Paul Splinter

Blog: Anders in Kameroen

Onder de warme middagzon zet ik mijn eerste stappen op de rode grond van Abong Mbang. Als laatste stap ik uit het busje waarmee we van hoofdstad Yaounde naar Oost-Kameroen zijn gereisd. Eindelijk aangekomen in het stadje waar we de komende week zullen bivakkeren om de school en de gezondheidspost te bezoeken die we met onze stichting ondersteunen. Nieuwsgierig, maar ook met een wat gespannen gevoel dat ik niet herken. De afgelopen uren heb ik vanuit het busje de landschappen en het leven langs de weg gade geslagen. Comfortabel, met het raam als schild naar het leven op straat dat aan ons voorbij schiet. Onderweg zo nu en dan blikken die onze bus nakijken maar door de snelheid weer vlot uit het zicht zijn verdwenen. Nu sta ik met beide voeten middenin Afrika. In de levendige hoofdstraat van Abong Mbang. De aankomst van ons busje blijft niet onopgemerkt als deze parkeert voor de plaatselijke bank. Mijn veelal ervaren medereizigers verlaten de bus, om geld te wisselen en water te halen. Ik ben uitgestapt maar blijf in de buurt van de bus en chauffeur George. Het lijkt of alle ogen uit de straat op ons zijn gericht. Een paar mannen die de bus passeren hoor ik ‘les blancs’ roepen. De drempel om mijn medereizigers te volgen naar de winkeltjes in de hoofdstraat is mij te hoog. Voor het eerst van mijn leven ervaar ik aan den lijve hoe het voelt om een vreemdeling te zijn. Ik voel mij anders in Afrika. Een wat beklemmend gevoel. Veilig leunend tegen het busje neem ik de straatrituelen waar. Hangende jongens bij de benzinepomp wachtend op een nieuwe klant. Heen en weer rijdende taxibrommers. Een verkoper met een mand vol kuikens. Mannen en vrouwen handelend in allerlei waar. Een man die zijn etenswaar bereidt langs de weg, om te slijten aan de hongerige voorbijganger. Kleurrijke kraampjes en winkeltjes aan beide zijden van de hoofdstraat. Achter de winkels een markthal zonder dak maar vol bedrijvigheid. Mijn zintuigen sleurpen het straatbeeld op. Voor mijn gevoel wordt mijn rondkijkende blik aan alle kanten beantwoord door ogen die mij aanstaren. De werkelijkheid was mogelijk anders.

Na een kwartier stappen we weer in de bus. Op weg naar het klooster van de Poolse zusters waar we verblijven. Het voelt er als een welkome oase waar ik even kan bijkomen van mijn eerste confrontatie als blanke vreemdeling tussen de zwarte Kameroeners. Vriend en journalist Bram Vermeulen schreef over zijn jaren als correspondent in Zuid-Afrika een boek met de titel ‘Help, ik ben blank geworden’. Ik moest er direct aan denken toen ik mijn ervaring probeerde te plaatsen. Ik werd gezien als anders. Behorend bij een andere groep. Een in de ogen van de lokale bevolking blanke, en dus rijke, westerling. En natuurlijk is dat zo. Maar tegelijkertijd wil je niet zo worden bekeken en worden gezien als individu in plaats van een vertegenwoordiger van die andere groep. Mijn eerste ervaring met Abong Mbang was hiermee confronterend en heftiger dan ik van tevoren had verwacht. Maar ook leerzaam en verrijkend omdat je ervaart hoe het is om door je andere huidskleur op te vallen en vreemdeling te zijn. Al is het maar even, en bovendien in de wetenschap dat je een week later weer terug bent in je eigen comfortabele omgeving. Voor vreemdelingen elders in de wereld is dat meestal niet het geval.

In de rest van de week slaagde ik erin me los te rukken van het busje en begaf me met plezier tussen de mensen en kinderen van Abong Mbang. Ik zal altijd als anders worden gezien in Afrika. En ik kom er ongetwijfeld terug. Maar die eerste confrontatie met anders zijn zal ik niet vergeten. Gelukkig maar.

Paul Splinter

 

Lees meer over Pauls ervaringen:

 

Blog: Geluiden uit Kameroen

Wakker worden van zingende vogels in de stilte van de ochtend. Vijf over zes zegt mijn telefoon die me vergezelt onder mijn klamboe. Buiten hoor ik meer geluid. Een emmer water die wordt geleegd vermoed ik. Op de vroege ochtend is er activiteit rond de gebouwen van het klooster waar ik verblijf. Ik schuif het gordijn opzij en kijk door de gaatjes van de hor voor mijn raam de tuin in. Een man klimt de ladder van de watertoren op, twee waterreservoirs bovenop een houten bouwwerk van zo’n zes meter hoog. Hij tilt de deksels van de reservoirs op, kijkt erin en komt weer naar beneden. Hij lijkt op inspectie te zijn geweest.

Om vijf voor zeven klinken de kloosterklokken. Het gebed roept vermoed ik. Verderop kraait een haan. Hoe anders klinken de geluiden van de ochtend dan het geluid van de avond ervoor. In plaats van de rust en regelmaat van de ochtendgeluiden  klonken de geluiden van de avond naar euforie en uitbundigheid. En niet voor niets. Kameroen won de Africacup! Tot diep in de nacht steeg uit de verte een zoemend geluid van vreugde op uit het lager gelegen dorp Abong Mbang. Een cocktail van geluid van toeterende auto’s, gezang, gejuich en getrommel op potten en pannen. De finale van de Africacup keek ik eerder die avond op afstand van het feestgedruis in de huiskamer van het klooster. In het bijzijn van mijn Nederlandse reisgezellen, een Poolse en een Kameroense zuster. Na de maaltijd werden de deuren van de grote houten kast geopend en de televisie verscheen. Een bijzondere blik op de finale tussen Kameroen en Egypte. Zonder bier maar met Fanta. Na de snelle 1-0 van de Egyptenaren waren het de ‘ontembare leeuwen’ die de wedstrijd domineerden, zonder overigens te imponeren. Slordigheid troef op het moeilijke veld. De tweede helft beloofde beterschap en na de 1-1 door een doeltreffende kopbal smaakte het naar meer. Er had maar een team recht op de overwinning maar misschien was mijn blik gekleurd in deze atmosfeer. Een paar minuten voor tijd viel de fraaie en bevrijdende 2-1. Zuster Simeone sprong juichend door de kamer. Buiten steeg een indrukwekkend gejoel en getoeter op.   Op de veranda bleven wij nagenieten van het feestgedruis dat opklonk uit de verte. Met whiskey, bier en nootjes vierden wij het geluk van Kameroen op afstand mee.

Inmiddels hoor ik ook weer gezang in de verte. Nu van zingende nonnen. In het dorp is het vast stiller dan op een gewone maandagmorgen. De voetbalminnende Kameroenezen slapen hun roes uit. Straks gaan we daar maar eens poolshoogte nemen.

 

Door Paul Splinter